Terugblik op de kadernota

Afgelopen woensdag werd de Kadernota behandeld; een document waarin de geldbesteding van de gemeente voor de komende jaren wordt geschetst. Het college doet een voorstel en de raadsleden toetsen het en doen zelf ook de nodige voorstellen om – waar nodig – bij te sturen. Voor de VVD was het een déjà vu met 13 jaar geleden toen de VVD net toe was getreden tot het college. Toen waren er te veel beloftes gedaan door het vorige college en moest de OZB omhoog met 2 pilsjes per persoon. Nu is de VVD één jaar uit het college en moet de OZB weer omhoog; ditmaal met maar liefst 250 pilsjes per bedrijf (na aftrek van de belasting).

 

‘Nee’ is niet populair

Er is eigenlijk weinig verschil tussen de politiek en het gewone leven. U heeft ook overal lijstjes met wensen liggen en ook u moet heel vaak ‘nee’ zeggen om te voorkomen dat u nog heel veel maand over heeft als het geld al op is. In de politiek is het niet anders met twee verschillen: er zijn veel meer partijen, die geld willen ontvangen en als het geld op is kun je de belastingen verhogen.

 

Dat verhogen van de belastingen is nu nodig, omdat het college vorig jaar veel te veel uitgaven in haar begroting heeft opgenomen om tegenvallers op te kunnen vangen. In de politiek moet je hier altijd rekening mee houden en vaak kun je het ook zien aankomen. Als je namelijk bereid bent om € 600.000,- uit te geven aan een sporthal voor de jeu de boule-club dan kun je er op wachten dat ook andere sportactiviteiten aankloppen voor meer financiële ondersteuning. Als je toestaat dat de bibliotheek haar uitgaven verhoogd waardoor het eigen vermogen in enkele jaren zal zijn verdampt dan kun je er op wachten dat ook andere culturele instellingen meer gaan uitgeven. En als bijvoorbeeld een klein-dierenmarkt jaarlijks € 75.000,- ontvangt terwijl er vrijwel geen publiek op afkomt dan zijn er meer posten met weinig publiekswaarde waar veel geld heen gaat.

 

Alle plannen zijn nuttig en ‘nee’ zeggen is moeilijk, maar tegelijkertijd verdampt het begrip bij de burgers redelijk snel als belastingen moeten worden verhoogd. Uiteindelijk moet iedereen zien rond te komen van hetgeen ze ontvangen en dat wordt ook van een gemeente verwacht. Daarbij komt dat het terugdraaien (of: niet uitvoeren) van toegezegde beloftes meer pijn doet bij een organisatie dan het tijdig weigeren van een verzoek.

 

Politiek is vooruit kijken

En eerlijk is eerlijk: er is een specifiek probleem dat landelijk speelt. De overdracht van de jeugdzorg aan de gemeenten door het rijk vraagt veel van de financiële lenigheid van wethouders. Landelijk is er sprake van zorgen ter hoogte van vele miljoenen euro’s per jaar en de lobby om deze tekorten vanuit het rijk aan te vullen lijkt succesvol. Hij zal echter niet op korte termijn effect hebben en de OZB-verhoging is niet voldoende om het gehele tekort op te vangen.

 

Politiek bedrijven is echter ook vooruitzien en de situatie rondom de jeugdzorg bestaat al sinds 2015. Hier had het college in haar programma rekening mee kunnen en moeten houden. Wellicht door niet alles mogelijk te maken wat we eigenlijk willen; wellicht door andere kostbare plannen niet uit te voeren; wellicht door scherper te begroten op andere posten. Het is allemaal niet gebeurd en nu valt de rekening op de mat bij de bedrijven, die opeens een fors hogere OZB moeten betalen en wellicht volgend jaar bij de toeristen, die straks naast alle consumpties in onze kernen ook wat meer mogen gaan afdragen aan onze wethouder van Financiën.

 

 

Vooruitkijken is ook constateren dat alle belastingverhogingen nog niet de helft zijn van de tekorten bij de jeugdzorg. Volgend jaar krijgen we deze discussie dus opnieuw en misschien zijn er dan ook wel weer nieuwe tegenvallers. Het college – en specifiek de wethouder van Financiën – kan dus aan de slag om te voorkomen dat we met de VVD in 10 jaar crisis de belastingstijging konden beperken tot de inflatiecorrectie en dat er zonder de VVD in 4 jaar voorspoed de ene belastingverhoging na de andere belastingverhoging over ons heen komt rollen.