
Jarne van Schaik en Gerben Evers stellen vragen aan het college van Barneveld naar aanleiding van het besluit om handhaving tijdelijk op te schorten voor gevallen van permanente bewoning van recreatiewoningen die zijn gestart voor 16 mei 2024.
De Barneveldse VVD-fractie steunt het besluit van het college om de handhaving op permanente bewoning van recreatiewoningen tijdelijk op te schorten voor gevallen van vóór 16 mei 2024. “Een verstandige keuze in een tijd van woningnood,” aldus VVD-raadslid Jarne van Schaik. “We besparen op handhavingscapaciteit, geven bewoners rust en zetten de menselijke maat voorop. Tegelijkertijd stellen we kritische vragen over hoe het college deze regeling uitvoert, en welke ruimte er is voor verdere transformatie van niet-vitale recreatieparken naar wonen.”
Permanente bewoning recreatiewoningen is één van de puzzelstukjes.
De VVD-fractie ziet de bewoning van recreatiewoningen niet als dé oplossing voor de woningcrisis. Daarvoor is de puzzel veel te complex. Het is wel een realistische én menselijke oplossing voor mensen die al jarenlang in woononzekerheid verkeren. Van Schaik: “Zeker als mensen nergens anders terecht kunnen, is het van belang dat we hun situatie erkennen – zolang dit zorgvuldig gebeurt en met oog voor de recreatieve functie van parken.”
Voorkom onnodige onzekerheid
Hoewel de handhaving is opgeschort tot uiterlijk 1 april 2026, krijgen bewoners tot dan nog geen duidelijkheid over hun toekomst. VVD-raadscommissielid Gerben Evers vindt dat problematisch: “We moeten voorkomen dat mensen onnodig lang in onzekerheid blijven zitten. Daarom vragen wij het college of er begeleiding komt voor deze groep en hoe schrijnende situaties worden herkend en geholpen.”
De VVD-fractie wil ook weten hoeveel mensen precies onder deze regeling vallen en hoe zij worden bereikt en geïnformeerd. Ook zijn er vragen over bewoners die zich pas recent hebben gemeld, maar al jaren permanent wonen in een recreatiewoning.
Balans met recreatie en betrokkenheid ondernemers
De VVD benadrukt dat het niet de bedoeling mag zijn dat recreatieparken sluipenderwijs permanent bewoond gaan worden. “Onze vitale recreatieparken zijn van groot economisch belang voor de gemeente. Daarom moet de balans tussen wonen en recreatie scherp bewaakt worden,” aldus Van Schaik. De fractie vraagt hoe (recreatie)ondernemers worden betrokken bij de uitvoering.

Pilot voor versnelde transformatie niet-vitale parken
Naast tijdelijke oplossingen ziet de VVD ook structurele kansen. De fractie pleit voor een pilot om niet-vitale recreatieparken – zonder recreatieve meerwaarde – sneller te kunnen transformeren naar een woonbestemming. "Wanneer de eigenaar van een niet-vitaal park het wil transformeren naar wonen of een andere bestemming, moet de gemeente dit actief faciliteren — bijvoorbeeld met een verkorte en versnelde procedure," aldus Evers.
De VVD wijst hierbij op het eerder benoemde ‘1 park, 1 plan’-principe en dringt aan op een realistische uitvoeringspraktijk: “Geef ruimte aan niet-vitale parken die geen recreatieve toekomst meer hebben, maar wel woonperspectief bieden,” aldus Evers
Betrokkenheid gemeenteraad en steun van het Rijk
De fractie wil dat de gemeenteraad actief wordt betrokken bij vervolgstappen richting 2026 en vraagt om een evaluatiemoment van de tijdelijke regeling. Ook vraagt de VVD of het college in gesprek is met het Rijk over ondersteuning van de uitvoeringslasten voor gemeenten.
“Wij blijven ons inzetten voor een humaan, realistisch en uitvoerbaar woonbeleid,” besluit Van Schaik. “Met aandacht voor mensen in woonnood én behoud van een sterke recreatieve sector.”
Schriftelijke vragen.
Zodoende stellen wij de volgende vragen bij het genomen besluit tot opschorting van de handhaving:
1. In het collegevoorstel wordt gesproken over het opschorten van handhavingszaken tot uiterlijk 1 april 2026. Kan het college aangeven hoeveel mensen hiermee geholpen worden, en hoe deze groep wordt bereikt en geïnformeerd?
2. Hoe wordt in de praktijk bepaald of iemand “aannemelijk” onder de beoogde instructieregel valt? Wordt hierbij ook gekeken naar schrijnende situaties waarin mensen al jaren op een park wonen zonder alternatief, maar nog niet in beeld waren bij de gemeente? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan?
3. De instructieregel is nog niet vastgesteld. Hoe gaat het college om met nieuwe meldingen van bewoners die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, maar zich pas recent hebben gemeld of nog niet bekend zijn bij de gemeente en aannemelijk kunnen maken dat zij aan de 16 mei 2024 eis voldoen?
4. In het voorstel staat dat bewoners pas na 1 januari 2026 duidelijkheid krijgen. Is het college bereid om deze mensen in de tussentijd actief te begeleiden, te ondersteunen en zo snel mogelijk zoveel mogelijk duidelijkheid te geven?
5. De Barneveldse VVD-fractie vindt het belangrijk dat tijdelijke bewoning zo minmogelijk ten koste gaat van de recreatieve functie van vitale recreatieparken én de recreatieve economie. Hoe wordt deze balans bewaakt en hoe worden recreatieondernemers hierbij betrokken?
6. In het collegevoorstel wordt gesproken over mogelijke uitvoeringslasten. Is het college in gesprek met het Rijk over ondersteuning of compensatie, zodat de gemeente deze tijdelijke regeling goed kan uitvoeren?
7. Hoe wordt de gemeenteraad betrokken bij de verdere uitvoering van dit beleid richting 1 januari 2026, en wordt er een evaluatiemoment ingebouwd om te beoordelen of de tijdelijke aanpak werkt zoals bedoeld?
Zodoende stellen wij de volgende vragen bij het transformeren van niet-vitale recreatieparken:
1. Heeft u inzichtelijk hoeveel niet-vitale recreatieparken beheerd worden door een vereniging van eigenaren?
2. Hoe staat het college tegenover het actief benaderen van deze verenigingen om het gesprek aan te gaan over het vitaal maken of transformeren van deze parken?
3. Hoe staat het college tegenover het starten van een pilot met deze groep, waarbij een verkorte en versnelde procedure wordt doorlopen voor het vaststellen van de recreatieve waarde en het al dan niet transformeren naar een andere bestemming, zoals wonen?
Brief.
